Memorie van toelichting - Voorzieningen in verband met de privatisering van het Staatsvissershavenbedrijf (Wet voorzieningen privatisering Staatsvissershavenbedrijf

Nr. 3

MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot het geven van een aantal voorzieningen bij wet in verband met de voorgenomen privatisering van het Staatsvissershavenbedrijf. Het Staatsvissershavenbedrijf is een tak van de rijksdienst die een aantal activiteiten verzorgt in en rond een tweetal havens te Umuiden, gemeente Velsen. Een kerntaak is het beheer, de exploitatie en het onderhoud van de betrokken -openbare -havens, de Vissershaven en de Haringhaven, met bijbehorende kaden. Een tweede kerntaak is het verzorgen van de visafslag die plaatsvindt in een aan de Vissershaven gelegen gebouw. Naast genoemde kerntaken verricht het Staatsvissershavenbedrijf ook nog een aantal andere activiteiten. Zo exploiteert het bedrijf een aan de Haringhaven gelegen scheepshelling en een in de Vissershaven geplaatst drijvend droogdok. Bij het Staatsvissershavenbedrijf behoort ook een aantal terreinen rond de havens. Een aanmerkelijk gedeelte daarvan is in erfpacht uitgegeven; andere percelen zijn verhuurd. Het Staatsvissershavenbedrijf behartigt, in samenwerking met de Dienst der Domeinen, de belangen van de Staat als erfverpachter en verhuurder. Het beheert voorts de overige percelen grond. Op de terreinen van het Staatsvissershavenbedrijf bevinden zich enkele waterbronnen. Het bedrijf pompt hieruit water op. Deels gebruikt het dit water zelf. Voor het overige gedeelte levert het bedrijf het water aan de op de terreinen van het Staatsvissershavenbedrijf gevestigde bedrijven en aan in de havens gelegen schepen. Van het Provinciaal Elektriciteitsbedrijf van Noord-Holland neemt het Staatsvissershavenbedrijf elektrische stroom af die het -naast eigen gebruik -ook distribueert over de op de terreinen van het bedrijf gevestigde bedrijven. Verder draagt het Staatsvissershavenbedrijf zorg voor het beheer en het onderhoud van de op de terreinen van het bedrijf gelegen openbare wegen. Tot slot beheert en onderhoudt het bedrijf het gedeelte van een waterkering, dat aan de rand van de terreinen van het bedrijf is gelegen.

Om een aantal redenen heeft het kabinet besloten tot privatisering van het Staatsvissershavenbedrijf. Allereerst kunnen bedrijfsmatige activi-

1 teiten als het verzorgen van een visafslag en het exploiteren van een scheepshelling en een droogdok naar de mening van het kabinet beter door de marktsector worden verricht dan door de overheid. Belangrijker is evenwel nog dat het betrokken havengebied te Umuiden ruime mogelijkheden biedt tot verdere economische ontwikkeling. Het bedrijfsleven is veel beter geëquipeerd dan de overheid om deze mogelijkheden tot ontplooiing te brengen. Daarnaast wordt door privatisering van het Staatsvissershavenbedrijf ook een verdere stroomlijning en afslanking van het ministerie van Verkeer en Waterstaat bewerkstelligd. Een volledige buitendienst -met de daar werkzame ambtenaren -wordt afgestoten. De privatisering van het Staatsvissershavenbedrijf wordt gerealiseerd door verkoop van het bedrijf aan een op te richten naamloze vennootschap, Zeehaven Umuiden N.V., gevestigd te Umuiden. Niet alle activiteiten van het Staatsvissershavenbedrijf lenen zich er echter toe om aan deze N.V. te worden overgedragen. Het waterleidingbedrijf van het Staatsvissershavenbedrijf vormt slechts een klein bedrijf. Het past niet in het huidige streven naar concentratie van waterleidingbedrijven, dat ook tot uiting komt in de Waterleidingwet (Stb. 1957, 150), dat een dergelijk klein waterleidingbedrijf in stand wordt gelaten. Dit streven brengt mee dat zo'n waterleidingbedrijf moet worden opgenomen in een groter bedrijf. Het ligt derhalve in de rede dat het waterleidingbedrijf van het Staatsvissershavenbedrijf wordt overgedragen aan het naburige Waterleidingbedrijf Zuid-Kennemerland, dat op zijn beurt is ontstaan door fusie van de waterleidingbedrijven van vier gemeenten. Ook een aantal activiteiten die het Staatsvissershavenbedrijf vervult ten aanzien van waterstaatswerken, komt niet voor overdracht aan Zeehaven Umuiden N.V. in aanmerking. Hierop wordt hierna nader ingegaan. Op 13 juni 1988 is een overeenkomst tot stand gekomen tussen de Staat, Zeehaven Umuiden N.V. i.o. en het Waterleidingbedrijf Zuid-Kennemerland betreffende overdracht van het merendeel van de rechten en verplichtingen die tot het Staatsvissershavenbedrijf behoren, aan Zeehaven Umuiden N.V. en overdracht van het waterleidingbedrijf van het Staatsvissershavenbedrijf aan het Waterleidingbedrijf Zuid-Kennemerland. Bij brief van 23 juni 1988 is een afschrift van deze overeenkomst toegezonden aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (kamerstukken II 1987/1988, 17938, nr. 44). Op 5 maart 1988 heb ik de inhoud van het contract reeds besproken met de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat van de Tweede Kamer (het verslag van het mondelinge overleg is opgenomen in kamerstukken II 1987/1988, 17938, nr. 40). Zoals uit het vorenstaande blijkt, is het Staatsvissershavenbedrijf thans belast met het beheer en het onderhoud van een aantal waterstaatswerken: een tweetal havens (met bijbehorende kaden), wegen en een gedeelte van een waterkering. De havens en wegen zijn openbaar; ook de waterkering strekt te algemenen nutte. Het is geen ongewoon verschijnsel dat de onderhoudsplicht ten aanzien van een waterstaatswerk dat te algemenen nutte strekt, rust op een particulier. Het ligt dan ook in de rede dat, nu het merendeel van de rechten en verplichtingen van het Staatsvissershavenbedrijf wordt overgedragen aan Zeehaven Umuiden N.V. ook de op het Staatsvissershavenbedrijf rustende onderhoudstaak ten aanzien van havens en wegen naar deze N.V. overgaat. Met Zeehaven Umuiden N.V. i.o. is zulks overeengekomen (zie artikel 3, vijfde en zesde lid, van eerder genoemd contract). Het beheren van een waterstaatswerk omvat de ganse zorg dat het werk aan zijn waterstaatkundige bestemming voldoet en blijft voldoen.

Indien de beheerder niet tevens onderhoudsplichtige ten aanzien van het werk is, rust op de beheerder de plicht erop toe te zien dat de onderhoudsplichtige inderdaad het vereiste onderhoud verricht, en, zo de onderhoudsplichtige in gebreke blijft, ter zake maatregelen te treffen.

Veel sterker dan bij het onderhoud is er bij het beheren van een waterstaatswerk dat te algemenen nutte strekt, sprake van een publieke functie. Het verdient dan ook de voorkeur dat het beheer van de wegen van het Staatsvissershavenbedrijf niet wordt overgedragen aan Zeehaven Umuiden N.V. maar bij de overheid wordt gelaten. Gelet op het lokale karakter van de wegen is overdracht van het beheer door het Rijk aan de gemeente Velsen, binnen de grenzen waarvan de wegen zijn gelegen, aangewezen. Een en ander strookt ook met artikel 16 van de Wegenwet (Stb. 1930, 342) dat inhoudt dat een gemeente heeft te zorgen dat de binnen haar gebied liggende wegen in goede staat verkeren, met uitzondering van wegen die door het Rijk of een provincie worden onderhouden, waarvoor een waterschap zorgt of waarop door een ander dan de gemeente tol wordt geheven. Gelet op dit artikel zou de gemeente Velsen immers -ook indien het beheer van de wegen aan Zeehaven Umuiden N.V. zou worden overgedragen -toch een als beheersfunctie aan te merken zorgplicht ten aanzien van deze wegen hebben. Met de gemeente Velsen is over de overdracht van het beheer van de wegen overeenstemming bereikt. Het beheer van de havens van het Staatsvissershavenbedrijf is in beginsel evenzeer een publieke functie. De zaak ligt hier echter gecompliceerder. De exploitatie van de havens is een wezenlijk onderdeel van de exploitatie van het havengebied, die een kerntaak van Zeehaven Umuiden N.V. zal worden. De exploitatie van een haven is verder moeilijk te scheiden van het beheer ervan. Gelet op een en ander komt het wenselijk voor dat niet alleen de exploitatie maar ook het beheer van de havens wordt overgedragen aan Zeehaven Umuiden N.V. Het waterstaatsrecht laat de mogelijkheid open dat het beheer van een waterstaatswerk dat te algemenen nutte strekt, in handen van een particulier wordt gesteld. Ten aanzien van havens is er ook geen voorschrift zoals artikel 16 van de Wegenwet met betrekking tot de wegen bevat. Met Zeehaven Umuiden N.V. is overeenstemming bereikt over de overdracht van het beheer van de havens aan de N.V. (zie artikel 3, zesde lid, eerdergenoemd contract). Zeehaven Umuiden N.V. zal zich uiteraard als beheerder van de havens overeenkomstig het waterstaatsrecht dienen te gedragen. Evenals andere beheerders is ook zij onderworpen aan het provinciaal toezicht op de waterstaat. Vermelding verdient in dit verband met name artikel 38 van de Waterstaatswet 1900 (Stb. 176). In het vorenstaande is nog niet nader ingegaan op het beheer en het onderhoud die het Staatsvissershavenbedrijf thans verricht ten aanzien van een gedeelte van een waterkering. Het gaat hierbij om het talud van een klein gedeelte van een waterkering die van de duinen naar het Noordzeekanaal loopt. Het betrokken gedeelte van de waterkering ligt aan de rand van de terreinen van het Staatsvissershavenbedrijf. De rest van de waterkering is in beheer en onderhoud bij de gemeente Velsen. Het komt dan ook het meest zinvol voor het gedeelte van de waterkering, dat thans in handen is van het Staatsvissershavenbedrijf, ook aan de gemeente Velsen over te dragen. Met deze gemeente is overeenstemming bereikt over de overdracht van het beheer en het onderhoud alsmede over verkoop van de betrokken grond. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Waterstaatswet 1900 dient overdracht van beheer en onderhoud van een haven en van een waterkering door het Rijk aan een ander krachtens een wet te geschieden. Gelet hierop voorziet artikel 2 van het onderhavige wetsvoorstel in overdracht van het beheer en het onderhoud van de havens van het

Staatsvissershavenbedrijf aan Zeehaven Umuiden N.V. en artikel 4 in overdracht van het beheer en het onderhoud van het door het Staatsvissershavenbedrijf beheerde gedeelte van een waterkering aan de gemeente Velsen. De wet van 24 november 1932, Stb. 552, maakt het mogelijk dat overdracht van het beheer en het onderhoud van de weg door het Rijk aan een ander bij koninklijk besluit geschiedt indien de betrokken weg niet voorkomt op het Rijkswegenplan en over de overdracht met de ander overeenstemming is bereikt. Aangezien aan beide voorwaarden is voldaan, zal de overdracht van het beheer van de wegen van het Staatsvissershavenbedrijf aan de gemeente Velsen en van het onderhoud daarvan aan Zeehaven Umuiden N.V. bij koninklijk besluit plaatsvinden. Afgezien van de genoemde overdracht en van het beheer en het onderhoud van waterstaatswerken, zijn er voor de privatisering van het Staatsvissershavenbedrijf slechts weinig wettelijke voorzieningen nodig. De privatisering is grotendeels geregeld in eerdergenoemd contract. Het onderhavige wetsvoorstel bevat, behalve genoemde regelingen betreffende de overdracht van beheer en onderhoud van waterstaatswerken, een regeling inzake het vorderen van een vergoeding voor het gebruik van de havens en kaden met vaartuigen (artikel 3), enkele overgangsvoorzieningen met betrekkig tot het personeel van het Staatsvissershavenbedrijf (de artikelen 5, 6, en 7) en de intrekking van een tweetal wetten, dat thans ten aanzien van het Staatsvissershavenbedrijf geldt (artikel 8). Met de intrekking van een van die wetten -de wet van 29 december 1928, Stb. 515 -wordt het betrokken staatsbedrijf opgeheven. Voor een nadere toelichting op deze artikelen zij verwezen naar het artikelsgewijze gedeelte van deze memorie. Uit een oogpunt van deregulering kan over het onderhavig wetsvoorstel en de privatisering van het Staatsvissershavenbedrijf meer in het algemeen het volgende worden opgemerkt. Met betrekking tot het Staatsvissershavenbedrijf geldt thans een aanmerkelijk aantal overheidsvoorschriften. Met name is ten aanzien van dit bedrijf eer groot aantal algemene maatregelen van bestuur vastgesteld. Een opsomming van de betrokken regelingen is opgenomen in de bij deze memorie gevoegde bijlage. De privatisering van het bedrijf brengt mee dat al deze regelingen kunnen vervallen. Het onderhavige wetsvoorstel kent slechts een beperkt aantal bepalingen. Het merendeel heeft voorts alleen betrekking op de privatiseringsoperatie zelf en is daarbij gericht op een eenmalig rechtsgevolg. De enige normen van duurzame aard die het wetsvoorstel bevat, zijn neergelegd in artikel 3. In dit artikel wordt het recht van Zeehaven Umuiden N.V. en haar rechtsopvolgers geregeld tot het vorderen van een vergoeding voor het normale gebruik met vaartuigen van de aan de N.V. over te dragen havens en kaden. In het artikelsgewijze gedeelte van deze memorie is uiteengezet om welke redenen het wenselijk is dat artikel 3 in het wetsvoorstel wordt opgenomen. Opgemerkt zij dat, doordat het goedkeuringsinstrument, geregeld in artikel 3, tweede lid, strak is geclausuleerd, de daaraan verbonden lasten -voor overheid en Zeehaven Umuiden N.V. -tot een minimum zijn beperkt. De in het derde lid van artikel 3 opgenomen vrijstellingsregeling is voorts aanmerkelijk soberder dan de vrijstellingsregeling die thans met betrekking tot het havengeld dat het Staatsvissershavenbedrijf heft, is opgenomen in de wet van 23 september 1959, Stb. 352. Vermelding verdient dat in de met Zeehaven Umuiden N.V. i.o. en het Waterleidingbedrijf Zuid-Kennemerland gesloten overeenkomst nog wel een aantal verplichtingen van meer duurzame aard van de N.V. jegens de Staat is opgenomen. Het opleggen van deze verplichtingen moet evenwel noodzakelijk worden geoordeeld in verband met de verantwoordelijkheden die de Staat bij de verkoop van het Staatsvissershavenbedrijf

heeft ten aanzien van de belangen van de visserij te Umuiden, de belangen van het personeel van het Staatsvissershavenbedrijf en de openbare functies van de havens, kaden en wegen van dit bedrijf. De verplichtingen zijn overigens beperkt in aantal. Opgemerkt zij verder nog dat mogelijk in verband met de privatisering de gemeente Velsen een aantal voorschriften in haar Algemene politieverordening zal opnemen met betrekking tot de havens die aan Zeehaven Umuiden N.V. worden overgedragen. Verwezen zij hiervoor naar de toelichting onder artikel 2. Naar verwachting zal evenwel ook bij deze voorschriften soberheid worden betracht. Verwacht mag worden dat Zeehaven Umuiden N.V. ook regels zal formuleren in verband met haar bedrijfsvoering. Deze regels kunnen bij voorbeeld betrekking hebben op de gang van zaken bij de visafslag. Ook zal de N.V. bij voorbeeld de tarieven voor het gebruik van de havens vaststellen en desgewenst nadere vrijstellingen kunnen regelen. Deze regels hebben echter niet het karakter van overheidsvoorschriften. Het gaat daarbij om regels zoals elk bedrijf vrij is die ten behoeve van zijn bedrijfsvoering te hanteren. Alles bij elkaar genomen kunnen de privatisering van het Staatsvissershavenbedrijf en het onderhavige wetsvoorstel uit een oogpunt van deregulering gunstig worden beoordeeld.

ARTIKELEN

Artikel 2

In dit artikel is de overdracht van het beheer en het onderhoud van de havens van het Staatsvissershavenbedrijf en de daarbij behorende kaden aan Zeehaven Umuiden N.V. geregeld. In het algemeen gedeelte van deze memorie is op deze overdracht reeds uitvoerig ingegaan. Voor de opzet van dit artikel is aangesloten bij de systematiek die gewoonlijk wordt gevolgd in wetten betreffende de overdracht van beheer en onderhoud van waterstaatswerken door het Rijk. Over de gevolgen van de overdracht aan Zeehaven Umuiden N.V. kan nog het volgende worden opgemerkt. De voorschriften voor de scheepvaart die zijn neergelegd in het Binnenvaartpolitiereglement (Stb. 1983, 682), blijven na de overdracht ten aanzien van de havens van kracht. Dit geldt niet voor de voorschriften, gebaseerd op de wet van 28 februari 1891, Stb. 69, tot vaststelling van bepalingen betreffende 's Rijks waterstaatswerken, die thans voor de havens en kaden gelden. Krachtens vorenbedoelde wet kunnen slechts regels worden vastgesteld die betrekking hebben op waterstaatswerken die bij het Rijk in beheer zijn. Draagt het Rijk het beheer over, dan kunnen krachtens deze wet vastgestelde voorschriften derhalve niet meer voor het betrokken waterstaatswerk gelden. In het onderhavige geval gaat het met name om het -ten aanzien van rijkswateren in het algemeen geldende -Algemeen reglement van politie voor rivieren en Rijkskanalen (Stb. 1919, 765) en het -specifiek voor het Staatsvissershavenbedrijf vastgestelde -Reglement van politie voor de Vissershaven ca. te Umuiden (Stb. 1921, 1020). Dit laatste reglement zal worden ingetrokken. Bezien zal nog worden in hoeverre er na de overdracht van het beheer van de havens en de kaden naast de algemene regels voor de scheepvaart die ten aanzien van de havens blijven gelden, nog behoefte bestaat aan aanvullende, met straffen te handhaven voorschriften ten aanzien van de havens en kaden. Aan Zeehaven Umuiden N.V. komt de bevoegdheid tot het stellen van dergelijke voorschriften niet toe. De gemeente Velsen heeft zich echter bereid verklaard in haar Algemene politieverordening de noodzakelijk te achten voorschriften op te nemen.

Artikel 3

Ingevolge de wet van 23 september 1959, Stb. 352, wordt thans door het Rijk havengeld geheven in de havens van het Staatsvissershavenbedrijf. Het komt gewenst voor dat aan Zeehaven Umuiden N.V. na de overdracht van de havens het recht toekomt voor het gebruik daarvan een vergoeding te vragen. De opbrengst zal de N.V. kunnen besteden aan het onderhoud van de havens. In artikel 3, eerste lid, van het onderhavige wetsvoorstel wordt vorenbedoeld recht aan Zeehaven Umuiden N.V. toegekend. Deze bepaling geeft het recht overigens niet alleen ten aanzien van de havens maar ook ten aanzien van het gebruik met vaartuigen van de kaden. Thans wordt door het Rijk alleen havengeld geheven voor het binnenvaren van de havens. Het komt echter gewenst voor dat Zeehaven Umuiden N.V. eveneens het recht zal hebben om, zoals ook in andere havens geschiedt, een vergoeding te vragen voor het innemen van een ligplaats langs de kaden. De vraag kan worden gesteld of het noodzakelijk is dat het recht om vorenbedoelde bijdragen te vragen aan Zeehaven Umuiden N.V. bij wet wordt toegekend. Met andere woorden: zou Zeehaven Umuiden N.V. niet aan haar beheerstaak of haar eigendom van havens en kaden bedoeld recht kunnen ontlenen? Met betrekking hiertoe kan het volgende worden opgemerkt. Het beheren van een haven en kaden geeft als zodanig niet het recht voor het gebruik daarvan een vergoeding te vragen. Aan de eigenaar van een openbare haven -de aan Zeehaven Umuiden N.V. over te dragen havens zijn, zoals reeds hiervoor is vermeld, openbaar -komt dit recht slechts in zeer beperkte mate toe. Het openbare karakter van een vaarwater, zoals een haven, brengt mee dat de eigenaar moet dulden dat het gewone verkeer van dit vaarwater gebruik maakt, waarbij onder het gewone verkeer ook wordt begrepen het ankeren dat met dit verkeer in zodanig verband staat dat het geacht moet worden daarvan deel uit te maken. Dit moeten dulden houdt in dat het toelaten van het gewone verkeer ook niet aan de voorwaarde mag worden gebonden dat voor het gebruik van het vaarwater een vergoeding wordt betaald. Anders ligt het ten aanzien van ander gebruik dan het normale verkeersgebruik: daarvoor mag de eigenaar van een openbaar vaarwater een vergoeding vragen (zie HR 17 januari 1941, NJ 644, en HR 22 juni 1973, NJ 503). Dit andere gebruik kan bij voorbeeld zijn het voor anker gaan om te gaan vissen of het afmeren van een vaartuig om daarop handel te drijven. Het havengeld dat het Rijk thans ingevolge de wet van 23 september 1959, Stb. 352, heft in de havens van het Staatsvissershavenbedrijf, wordt gevorderd voor normaal verkeersgebruik van de havens: het binnenvaren van de havens. Ook het tijdelijk innemen van een ligplaats aan de kaden, waarvoor het wenselijk voorkomt dat Zeehaven Umuiden N.V. daarvoor een vergoeding kan vragen, behoort tot het normale verkeersgebruik van havens en kaden. Uit de hiervoor gegeven uiteenzetting volgt dat Zeehaven Umuiden N.V. het recht tot het vorderen van een vergoeding van dergelijk gebruik noch aan haar beheerstaak noch aan haar eigendomsrecht ten aanzien van de havens zal kunnen ontlenen. Dit recht kan slechts stoelen op een uitdrukkelijk wettelijke bepaling. De tariefstelling van vorenbedoelde vergoedingen zou aldus kunnen worden opgezet dat voor bepaalde schepen waarvan de komst in de havens minder gewenst wordt geacht, een dermate hoog tarief wordt gevorderd dat het voor die schepen geen reële mogelijkheid meer is deze havens aan te doen. Voor de betrokken vaartuigen zou daarmee het openbare karakter van de havens in feite kunnen worden gefrustreerd.

Ook zouden voor vaartuigen die op de betrokken havens zijn aangewezen, onevenredig hoge tarieven kunnen worden gehanteerd. Dit zou evenmin stroken met het openbare karakter van de havens. Voor de betrokken schepen kan daarmee het openbaar karakter van de havens in feite zijn gefrustreerd.

Gelet op een en ander bevat artikel 3, tweede lid, van het onderhavige wetsvoorstel veiligheidshalve het voorschrift dat de tarieven die Zeehaven Umuiden N.V. hanteert, door de Minister van Verkeer en Waterstaat moeten worden goedgekeurd. Het goedkeuringsinstrument is overigens in artikel 3, tweede lid, strak geclausuleerd: goedkeuring kan slechts worden geweigerd van tarieven voor vaartuigen, die, naar het oordeel van de Minister van Verkeer en Waterstaat, in verhouding tot de tarieven voor andere vaartuigen kennelijk onevenredig hoog zijn. Het goedkeuringsinstrument zal derhalve uitsluitend kunnen worden gebruikt om tarieven als in het vorenstaande omschreven tegen te gaan die de facto afbreuk doen aan de openbaarheid van de havens. Het zal bij voorbeeld niet kunnen worden benut om invloed uit te oefenen op het niveau van de tarieven in het algemeen. Duidelijkheidshalve zij verder vermeld dat uit artikel 3, tweede lid juncto eerste lid, volgt dat het goedkeuringsvereiste niet geldt voor vergoedingen die Zeehaven Umuiden N.V. op basis van haar eigendomsrecht ten aanzien van de havens en kaden zal willen vorderen. Bij die vergoedingen kan het karakter van openbaar vaarwater van havens niet in het geding zijn. In het derde lid van artikel 3 zijn enkele vrijstellingen opgenomen die gelden voor de vergoedingen die Zeehaven Umuiden N.V. kan vorderen ingevolge het eerste lid. Het gaat hierbij slechts om een enuntiatieve opsomming. Het zal Zeehaven Umuiden N.V. derhalve vrijstaan desgewenst meer vrijstellingen te hanteren.

Artikel 4

In dit artikel is de overdracht van het beheer en het onderhoud van het gedeelte van een waterkering, dat het Staatsvissershavenbedrijf thans beheert en onderhoudt, aan de gemeente Velsen geregeld. Op deze overdracht is in het algemene gedeelte van deze toelichting reeds uitvoerig ingegaan. Voor de opzet van dit artikel is aangesloten bij de systematiek die gewoonlijk wordt gevolgd in wetten betreffende de overdracht van beheer en onderhoud van waterstaatswerken door het Rijk.

Artikel 5

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het door de Staat met Zeehaven Umuiden N.V. i.o. en het Waterleidingbedrijf Zuid-Kennemerland gesloten contract zal de N.V. het personeel van het Staatsvissershavenbedrijf bij de overdracht van het bedrijf in dienst nemen. Een uitzondering is daarbij gemaakt voor twee personen die werkzaam zijn bij de waterleidinginstallatie van het Staatsvissershavenbedrijf. Deze personeelsleden zullen bij de overdracht van het Staatsvissershavenbedrijf in dienst worden genomen door het Waterleidingbedrijf Zuid-Kennemerland (zie artikel 4, achtste lid, van het contract). Het spreekt vanzelf dat ten aanzien van het personeel dat een arbeidscontract aangaat met Zeehaven Umuiden N.V. het dienstverband met de overheid wordt verbroken. In artikel 5 van het onderhavige wetsvoorstel wordt, gelet hierop, bepaald dat dit personeel dan van rechtswege eervol uit de dienst bij de Rijksoverheid is ontslagen.

Vermeld zij hier dat de overgang van het personeel van het Staatsvissershavenbedrijf naar Zeehaven Umuiden N.V. met waarborgen is omgeven. Bij het gestalte geven daaraan hebben de hoofdlijnen en uitgangspunten, neergelegd in de op 30 augustus 1985 door het kabinet aanvaarde nota «Personele aspecten van privatisering» (aan de Tweede Kamer aangeboden bij brief van 8 november 1985, kamerstukken II 1985/1986, 17938, nr. 15) tot leidraad gediend. De voornaamste waarborgen worden hierna in het kort weergegeven.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van eerdergenoemd cor,.-?ct dient het pakket arbeidsvoorwaarden dat Zeehaven Umuiden N.V. het personeel van het Staatsvissershavenbedrijf aanbiedt, in zijn totaliteit gelijkwaardig te zijn aan het huidige pakket bij het Rijk. Artikel 4, tweede lid, houdt in dat de N.V. een aantal aspecten van de arbeidsvoorwaarden, nader moet uitwerken, zulks ten genoegen van de Staat. Artikel 4, vijfde lid, van het contract biedt het personeel dat naar Zeehaven Umuiden N.V. overgaat, in beginsel een werkgelegenheidsgarantie voor vijf jaar. Het Sociaal statuut privatisering SVHB (regeling van de Ministervan Verkeer en Waterstaat van 20 februari 1987) geeft verder nog een aantal voorzieningen die het personeel van het Staatsvissershavenbedrijf kan benutten. Globaal gaat het om de volgende voorzieningen. Personeelsleden die de functie die hun door Zeehaven Umuiden N.V. wordt aangeboden, niet passend vinden, kunnen hun bezwaren kenbaar maken aan een door de Minister van Verkeer en Waterstaat ingestelde bezwarencommissie. Deze commissie brengt aan de minister advies uit, waarna de minister op het bezwaar beslist. Acht de minister het bezwaar gegrond, dan moet de N.V. een andere functie aanbieden die wel passend is. Indien een personeelslid er de voorkeur aan geeft in dienst te blijven bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat, kan het dit kenbaar maken. Een door de Minister van Verkeer en Waterstaat ingestelde plaatsingsadviescommissie adviseert de minister vervolgens over de herplaatsingsmogelijkheden, waarna de minister een beslissing neemt. Eventuele bezwaren tegen een aangeboden herplaatsingsfunctie kan een personeelslid kenbaar maken bij de bezwarencommissie. In dat geval volgt dezelfde procedure als bij bezwaren tegen een door Zeehaven Umuiden N.V. aangeboden functie. Indien geen herplaatsingsfunctie kan worden gevonden en het betrokken personeelslid een door Zeehaven Umuiden N.V. aangeboden, passende functie blijft weigeren, wordt hem medegedeeld dat ontslag wordt overwogen. Tegen dit voornemen kunnen weer bezwaren worden ingediend bij de bezwarencommissie, waarna de al eerder genoemde procedure volgt. Tegen te zijnen aanzien genomen beslissingen kan een personeelslid ten slotte in beroep gaan bij de ambtenarenrechter. Bij de twee personeelsleden van het Staatsvissershavenbedrijf die overgaan naar het Waterleidingbedrijf Zuid-Kennemerland is geen sprake van overgang van een dienstverband bij de overheid naar een dienstverband bij een particuliere werkgever maar van een verschuiving van de ene overheid naar de andere. Wanneer deze twee personeelsleden bij het Waterleidingbedrijf Zuid-Kennemerland in dienst worden genomen, zullen zij ingevolge het Algemeen rijksambtenarenreglement (Stb. 1931, 248) worden ontslagen uit de dienst bij het Rijk. Ook ten aanzien van deze twee personeelsleden bevat meergenoemd contract overigens waarborgen. Artikel 4, achste lid van het contract, legt aan het Waterleidingbedrijf Zuid-Kennemerland de plicht op bedoelde personen een passende functie aan te bieden. De arbeidsvoorwaarden dienen voorts ook zoveel mogelijk gelijkwaardig te zijn aan de arbeidsvoorwaarden die betrokkenen vóór de overdracht van het waterleidingbedrijf bij het Rijk hebben. Voorts kunnen ook deze personeels-

leden gebruik maken van de eerder beschreven voorzieningen die het Sociaal statuut privatisering SVHB biedt.

Artikelen 6 en 7

De personeelsleden van het Staatsvissershavenbedrijf die in dienst treden van Zeehaven Umuiden N.V., verliezen hun status van ambtenaar in de zin van artikel B 1 van de Algemene burgerlijke pensioenwet (Stb. 1966, 6). Ook kunnen zij niet worden aangemerkt als ambtenaar in de zin van artikel B 3 van genoemde wet. Zeehaven Umuiden N.V. heeft niet een zodanige doelstelling dat de N.V. krachtens bedoeld artikel B 3 kan worden aangemerkt als privaatrechtelijk lichaam waarvan het personeel geheel of ten dele ambtenaar is in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet. Een en ander brengt mede dat ten aanzien van de betrokken personeelsleden na de privatisering van het Staatsvissershavenbedrijf geen pensioenrechten meer kunnen worden opgebouwd krachtens de Algemene burgerlijke pensioenwet. In artikel 4, tweede lid, van het met Zeehaven Umuiden N.V. i.o. en het Waterleidingbedrijf Zuid-Kennemerland gesloten contract is vastgelegd dat Zeehaven Umuiden N.V. een pensioenregeling moet treffen voor het personeel dat zij overneemt van het Staatsvissershavenbedrijf. Deze regeling zal zodanig moeten zijn dat recht wordt gedaan aan de afspraak die is neergelegd in artikel 4, eerste lid, van het contract dat het pakket arbeidsvoorwaarden voor het personeel dat naar Zeehaven Umuiden N.V. overgaat, gelijkwaardig is aan het pakket dat het personeel thans bij het Rijk heeft. Artikel 4, tweede lid, voegt hieraan nog toe dat pensioenbreuk voorkomen zal moeten worden door hantering van het levensjarenbeginsel. Er zal voorts een «final pay»-systeem van toepassing moeten zijn. De pensioenvoorzieningen van de betrokken personeelsleden zullen worden ondergebracht bij een instelling in de zin van artikel 1, eerste lid onder b of c, van de Pensioen-en Spaarfondsenwet (Stb. 1981, 18). Het komt wenselijk voor dat deze instelling de volledige pensioenvoorziening voor de betrokken personeelsleden overneemt en dat het Algemeen burgerlijk pensioenfonds de reeds opgebouwde aanspraken afkoopt. Met het oog hierop wordt in artikel 6, eerste lid, bepaald dat de personeelsleden van het Staatsvissershavenbedrijf die een arbeidscontract aangaan met Zeehaven Umuiden N.V., hun aanspraken op het Algemeen burgerlijk pensioenfonds verliezen. In het tweede lid wordt bepaald dat het Algemeen burgerlijk pensioenfonds een gedeelte van zijn vermogen moet overdragen aan de instelling waarbij de pensioenvoorziening van de betrokken ambtenaren wordt ondergebracht. Een soortgelijke regeling is ook getroffen in het kader van andere privatiseringsprojecten, zoals de verzelfstandiging van de Loodsendienst en van het Staatsbedrijf der PTT. Onderzocht wordt thans of het mogelijk is een algemeen pensioenfonds op te richten waar geprivatiseerde overheidsinstellingen op vrijwillige basis aan kunnen deelnemen. In verband hiermee is momenteel een voorstel voor een tijdelijke wet in voorbereiding die erin voorziet dat, in afwachting van de uitkomsten van bedoeld onderzoek, de voorzieningen voor ouderdoms-en nabestaandenpensioen voor personeel van geprivatiseerde instellingen gedurende maximaal twee jaar na de privatisering nog bij het Algemeen burgerlijk pensioenfonds ondergebracht kunnen blijven. Zeehaven Umuiden N.V. i.o. beziet thans, in overleg met de ambtenarenorganisaties en met het ministerie van Verkeer en Waterstaat, op welke wijze de pensioenvoorzieningen voor het personeel dat wordt overgenomen van het Staatsvissershavenbedrijf, het beste kunnen worden geregeld. Wellicht is vorenbedoeld algemeen pensioenfonds voor geprivatiseerde instellingen voor Zeehaven Umuiden N.V. ook een aantrekkelijke oplossing.

Een en ander brengt mee dat er rekening mee moet worden gehouden dat vorenbedoelde tijdelijke wet ook zal worden toegepast op het door Zeehaven Umuiden N.V. overgenomen personeel van het Staatsvissershavenbedrijf. Indien dit geschiedt, zal ook de afkoop van pensioenaanspraken door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds, bedoeld in artikel 6, moeten worden uitgesteld. Artikel 7 bevat daarop toegesneden voorzieningen. Artikel 7, eerste lid, houdt in dat de Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken, kan bepalen dat de aanspraken van bedoeld personeel jegens het Algemeen burgerlijk pensioenfonds wat betreft ouderdoms-en nabestaandenpensioen niet vervallen op het tijdstip van indiensttreden van dit personeel bij Zeehaven Umuiden N.V. maar op een later tijdstip, dat niet later kan worden gesteld dan met ingang van het derde jaar na de overdracht van het Staatsvissershavenbedrijf aan Zeehaven Umuiden N.V. Voor het geval deze bepaling wordt toegepast, geeft het tweede lid van artikel 7 verder een aangepaste regeling voor de overdracht door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds van een deel van zijn vermogen. Met de regeling van artikel 7 wordt aangesloten bij de ontwerp-Personeelswet PTT Nederland N.V., zoals deze door de Tweede Kamer is geamendeerd. De twee personeelsleden van het Staatsvissershavenbedrijf die overgaan naar het Waterleidingbedrijf Zuid-Kennemerland, behouden hun status van ambtenaar in de zin van artikel B 1 van de Algemene burgerlijke pensioenwet. Hun pensioenvoorzieningen worden bij het Algemeen burgerlijk pensioenfonds gecontinueerd.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, N. Smit-Kroes

Bijlage

Overzicht van de algemene maatregelen van bestuur en de ministeriële regelingen inzake het Staatsvissershavenbedrijf, die in verband met de privatisering kunnen vervallen Algemene maatregelen van bestuur

-Besluit van 3 augustus 1921, Stb. 1020, tot vaststelling van een reglement van politie voor de Vissershaven ca. te Umuiden -Besluit van 22 december 1933, Stb. 719, tot vaststelling van de inrichting van de dienst van het Staatsvissershavenbedrijf te Umuiden -Besluit van 27 november 1934, Stb. 601, tot vaststelling van de voorwaarden voor het maken van aansluiting aan de riolering van het Staatsvissershavenbedrijf en voor het leggen en onderhouden van bestrating voor uitweg in de bermen van de wegen van dat bedrijf -Besluit van 11 december 1934, Stb. 658, tot vaststelling van de voorwaarden voor het ingebruikgeven van ruimte in de vishallen en in de kelders, van terreinen, van bermen, van wegen en van het stakenveld van het Staatsvissershavenbedrijf -Besluit van 27 december 1934, Stb. 677, tot vaststelling van de bepalingen betreffende de publieke verkoop van vis binnen de grenzen van de terreinen van het Staatsvissershavenbedrijf -Besluit van 21 februari 1952, Stb. 84, tot vaststelling van de voorwaarden voor het gebruik van de scheepshellingen en het drijvend droogdok van het Staatsvissershavenbedrijf -Besluit van 19 oktober 1960, Stb. 441, tot vaststelling van voorwaarden en tarieven voor het heffen van havengeld in de havens van het Staatsvissershavenbedrijf -Besluit van 13 januari 1983, Stb. 66, houdende vaststelling van aansluitvoorwaarden ten behoeve van de aansluiting van de waterleiding van het Staatsvissershavenbedrijf -Besluit van 13 januari 1983, Stb. 67, houdende vaststelling van algemene voorwaarden ten behoeve van de levering van water door het Staatsvissershavenbedrijf

Ministeriële regelingen

-Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 14 december 1928, houdende voorwaarden voor de levering van electrische stroom door het Staatsvissershavenbedrijf -Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 23 augustus 1929, houdende vaststelling van de «Regeling voor het geldelijk beheer van het Staatsvissershavenbedrijf te Umuiden» -Resolutie van de Ministervan Financiën van 22 oktober 1929, houdende voorwaarden van uitgifte in erfpacht van grond aan de Vissershaven te Umuiden -Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 2 februari 1965, houdende aansluitvoorwaarden voor de levering van electrische energie door het Staatsvissershavenbedrijf

32/35

33/36

MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT

STAATSVISSERSHAVENBEDRIJF

Tekening 2, behorende bij de Wet Voorzieningen Privatisering Staatsvissershavenbedrij f Datum: 30 juni 1 Get.: r. van der wijk Nr.:

10124