Memorie van toelichting - Tijdelijke fiscale maatregelen betreffende auto en milieu na 1988 (Wet tijdelijke fiscale maatregelen betreffende auto en milieu na 1988)

Nr. 3

' Op 1 januari 1 988 was het bedrag per hl aan accijns en luchtverontreinigingsheffing voor ongelode normale benzine en ongelode super benzine f 76,77, dat voor gelode super benzine f 81,27 en dat voor gelode normale benzine f 88,27.

MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen Bij de Wet van 26 maart 1986 houdende tijdelijke fiscale maatregelen ter bevordering van het gebruik van ongelode benzine en de aankoop van schone en van beperkt schone personenauto's (Stb. 1986, 112) is voor de jaren 1986, 1987 en 1988 in de accijns van lichte olie een tariefdifferentiatie opgenomen ten gunste van ongelode lichte olie en is voor die jaren voor de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's een van de cilinderinhoud afhankelijke vermindering van die belasting opgenomen voor op benzine rijdende schone en beperkt schone personenauto's. De fiscale maatregelen hadden tot doel een ruime verkrijgbaarheid te bewerkstelligen van ongelode benzine alsmede de introductie te vervroegen van op benzine rijdende personenauto's waarvan de uitworp van uitlaatgassen zou voldoen aan de in de EG-Milieuraad van 27 en 28 juni 1985 afgesproken eisen inzake de luchtverontreiniging door uitlaatgassen van motorrijtuigen. De laatstbedoelde afspraken hebben inmiddels vorm gekregen in de Richtlijn van de Raad van 3 december 1987 tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door uitlaatgassen van motoren en motorvoertuigen (nr. 88/76/EEG, PbEG, nr. L 36 van 9 februari 1988). Voorts is in EG-verband afgesproken dat de aankoop van personenauto's met een cilinderinhoud van minder dan 1,4 L fiscaal kon worden gestimuleerd indien voor deze auto's de grenswaarde aan de uitworp van luchtverontreinigende stoffen 15 percent lager zouden worden gesteld dan die welke voor deze auto's zijn vastgesteld in die richtlijn. De in vorenbedoelde richtlijn opgenomen eisen zijn, inclusief de laatstbedoelde verlaging van de grenswaarden, krachtens artikel 3 van vorengenoemde wet opgenomen in artikel 1, tweede lid, van het Besluit voorwaarden schone en beperkt schone personenauto's (Stb. 1986, 113). Ten einde de verkrijgbaarheid van ongelode benzine te stimuleren is ingevolge de genoemde Wet van 26 maart 1986 in het tarief van de accijns van lichte olie een zodanig verschil tussen gelode en ongelode benzine gecreëerd dat daardoor, te zamen met een tariefdifferentiatie in de luchtverontreinigingsheffing, een voor de consument gunstige prijsstelling mogelijk is aan de pomp'.

Sinds de invoering van de fiscale maatregelen op 1 april 1986 is ongelode benzine in Nederland op ruime schaal verkrijgbaar. Hoewel in 1987 het aandeel van ongelode benzine in de totale verkopen van benzine is toegenomen tot ongeveer 20 percent, is de ontwikkeling van dat aandeel niettemin enigszins achtergebleven bij de destijds gemaakte schatting. Bij de invoering van de maatregel voor ongelode benzine is het aandeel van die benzine in de totale verkopen van benzine in de jaren 1986, 1987 en 1988 geschat op onderscheidenlijk 20, 25 en 30 percent. Het achterblijven van de feitelijke verkopen van ongelode benzine bij de destijds gemaakte schatting vindt zijn oorzaak naar het zich laat aanzien in het feit dat er weliswaar op grote schaal ongelode normale benzine beschikbaar kwam, maar zogenoemde euro loodvrije benzine (RON 95) slechts op beperkte schaal beschikbaar kwam. Ten einde euro loodvrije benzine op ruime schaal verkrijgbaar te laten zijn is met ingang van 1 april 1988 een tariefdifferentiatie ten gunste van euro loodvrije benzine ingevoerd (Wet van 30 maart 1988 tot uitbreiding van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne met regels met betrekking tot de financiering van het beleid op het gebied van de milieuhygiëne; Stb. 1988, 113). Verwacht mag worden dat daardoor het aandeel van ongelode benzine in de totale verkopen zich tegen het einde van 1988 zal hebben ontwikkeld tot bijna 30 percent.

Voor schone personenauto's wordt thans, afhankelijk van de cilinderinhoud van de auto, een vermindering van de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's gegeven die ertoe strekt de koper daarvan tegemoet te komen in de extra kosten die zijn gemaakt om de auto te laten voldoen aan de voorwaarden inzake de emissie van uitlaatgassen. De ontwikkeling van het feitelijke aandeel alsmede het geschatte aandeel van schone personenauto's in de totale verkopen van personenauto's, is weergegeven in de volgende tabel

feitelijk (%)

schatting (%]

1986 (vanaf 1 april) 1987 1988 (januari tot en met mei) (gehele jaar)

1346

1030

7 O4

2 Met ingang van 1 april 1988 beloopt het bedrag per hl van accijns en milieuheffing voor euro loodvrije benzine f 77,04, dat voor ongelode normale benzine f 80,04, dat voor gelode super benzine f 83,78 en dat voor gelode normale benzine f 90,78. 3 Voor personenauto's met een cilinderinhoud van 1,4 L of meer bedraagt de vermindering f 1 700, voor die met een cilinderinhoud van minder dan 1,4 L f 850. J Zie de brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, kamerstukken II 1987-1988, 20200 hfdst. IXB, nr. 14.

Uit deze tabel blijkt dat de verkopen van schone personenauto's zich gunstiger hebben ontwikkeld dan bij de invoering van de maatregel is geschat. Het beleid gericht op een vervroeging van de introductie van de schone auto heeft -de ondergetekenden constateren dit met voldoening -dan ook effect gesorteerd. Zoals naar voren is gebracht bij de parlementaire behandeling van het Indicatief Meerjaren Programma Milieubeheer 1987-1991 (kamerstukken II 1986-1987, 19707, nr. 2) is echter de door het beleid met betrekking tot schone en beperkt schone auto's tot stand gekomen beperking van de uitstoot van stikstofoxiden meer dan gecompenseerd door de groei van het autogebruik. In de notitie «Verkeer en Milieu» (kamerstukken II 1987-1988, 20397, nr. 2) is met het oog op het terugdringen van de negatieve gevolgen voor het milieu van het wegverkeer dan ook aangekondigd dat het beleid met betrekking tot de fiscale stimulering van personenauto's met een verlaagde uitworp van luchtverontreinigende stoffen en het gebruik van ongelode benzine zal worden voortgezet na 31 december 1988. Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot de uitwerking daarvan. Omdat het, evenals bij de vorige fiscale maatregelen, gaat om tijdelijke maatregelen is opnieuw gekozen voor een afzonderlijke wet. Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20968, nrs. 3

Om te benadrukken dat, nu de verkrijgbaarheid van ongelode benzine is gewaarborgd, de bevordering van de aankoop van personenauto's met een verlaagde uitworp van luchtverontreinigende stoffen het belangrijkste doel van de onderhavige maatregelen is geworden, zijn, anders dan bij de tot en met 1988 geldende stimuleringsmaatregelen, de bepalingen met betrekking tot de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's opgenomen als het eerste hoofdstuk van de wet. Het voorstel van wet heeft per saldo geen budgettaire consequenties. De daling van de opbrengst van de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's ten gevolge van de vermindering van die belasting voor personenauto's met een verlaagde uitworp van luchtverontreinigende stoffen zal worden gecompenseerd door een stijging van de opbrengst van die belasting ten gevolge van de verhoging van het tarief van de belasting voor alle personenauto's. Het gaat daarbij in beide gevallen om circa 400 min. gulden in 1989 oplopend tot circa 550 min. gulden in 1990 en 650 min. gulden in 1991. Aangezien de maatregel in 1992 op 30 september afloopt zullen die bedragen in dat jaar circa 500 min. gulden belopen. De derving aan accijns van minerale oliën ten gevolge van de verlaagde tariefstelling voor ongelode benzine wordt gecompenseerd door de meeropbrengst van deze accijns ten gevolge van verhoging van het tarief voor gelode benzine. Bij deze belasting gaat het in beide gevallen om bedragen van circa 20 min. gulden in 1989 en van circa 10 min. gulden in 1990. Er zijn geen programmanoch uitvoeringskosten verbonden aan het voorstel van wet.

Bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's De voor de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's voorgestelde maatregelen hebben betrekking op het tijdvak 1 januari 1989 tot en met 30 september 1992. Daarna zal naar verwachting voor een fiscale stimulering niet langer aanleiding bestaan nu, zoals hierna in een tabel is weergegeven, voor alle op benzine rijdende personenauto's geleidelijk de verplichting gaat gelden om te voldoen aan de nieuwe eisen inzake de uitworp van verontreinigende uitlaatgassen.

Personenauto's met een cilinderinhoud van

nieuwe modellen

bestaande modellen

meer dan 2 L 1,4 L of meer doch niet meer dan 2 L minder dan 1,4 L

11019 8 8

1-10-1991 1 10-1992

1-10-1989

1 10-1993 1-10-1993

Ter bevordering van de verkoop van op benzine rijdende personenauto's met een verlaagde uitworp van luchtverontreinigende stoffen wordt voor deze auto's een vermindering voorgesteld op het voor alle personenauto's te verhogen tarief van de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's. Daarbij wordt de hoogte van het bedrag waarmee de aankoop wordt gestimuleerd, afhankelijk gesteld van de zwaarte van de eisen waaraan de emissie van verontreinigende uitlaatgassen van de auto voldoet. Met betrekking tot het tarief van de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's in het jaar 1989 en volgende jaren wordt het volgende opgemerkt. De verhoging van het tarief van de belasting is voor het jaar 1989 minder hoog dan de verhoging daarvan voor het jaar 1988. Voor het jaar 1989 zijn de voorgestelde percentages namelijk 17,7 en 26,6 terwijl de voor het jaar 1988 geldende percentages 18,3 en 27,5 zijn.

Deze trendbreuk in de tariefstelling kan als volgt worden verklaard. In vergelijking met de voor het jaar 1988 gemaakte schatting van de verkoop van de schone personenauto's is voor het jaar 1989 sprake van een geringe daling van de verwachte verkoop daarvan. Deze daling is het gevolg van het feit dat voor 1989 strengere eisen zullen gaan gelden. Voorts wordt niet verwacht dat, er in het jaar 1989 ten opzichte van het jaar 1988 wijziging optreedt in de verhouding tussen de aanspraak die wordt gemaakt op de verminderingen van f 850 en f 1 700. Een en ander leidt ertoe dat het bedrag dat, uitgaande van de budgettaire neutraliteit van de maatregel, gemiddeld per personenauto dient te worden gecorrv penseerd door middel van een tariefverhoging ongeveer gelijk is aan het bedrag dat daartoe is benodigd voor het jaar 1988. Vanwege de inmiddels gestegen catalogusprijzen betekent dit dat voor het jaar 1989 een percentueel geringere tariefverhoging noodzakelijk is dan voor het jaar 1988. Voor personenauto's met een cilinderinhoud van meer dan 2 L die voldoen aan de voor deze auto's thans reeds in artikel 1, tweede lid, van het Besluit voorwaarden schone en beperkt schone personenauto's gestelde eisen aan de uitworp van verontreinigende uitlaatgassen wordt een vermindering toegekend van f 1 700 (thans ook f 1 700). Voor personenauto's met een cilinderinhoud van 1,4 L of meer doch niet meer dan 2 L die voldoen aan de voor die auto's in artikel 1, tweede lid, van genoemd besluit gestelde eisen aan de uitworp van verontreinigende uitlaatgassen wordt een vermindering toegekend van f 850 in plaats van thans f 1 700. De verlaging van het stimuleringsbedrag houdt verband met het feit dat voor deze categorie personenauto's eerstbedoeld bedrag thans voldoende kan worden geacht als tegemoetkoming voor de te maken extra kosten om te voldoen aan die eisen. Voor personenauto's met een cilinderinhoud van minder dan 1,4 L zal een vermindering worden toegekend van f 850 (thans ook f 850). Op de EG Milieuraad van 24 november 1988 zijn voor deze personenauto's de zogenoemde tweede fase eisen overeenkomstig het voorstel van de EG-Commissie vastgesteld op hetzelfde niveau als de grenswaarden die reeds van toepassing zijn voor personenauto's met een cilinderinhoud van 1,4 L of meer doch niet meer dan 2 L (Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG; PbEG nr. C 56 van 27 februari 1988). Dit zijn de grenswaarden die thans reeds voor de laatstbedoelde auto's zijn opgenomen in artikel 1, tweede lid, van het Besluit voorwaarden schone en beperkt schone personenauto's. Nederland heeft samen met Denemarken en Griekenland gestemd tegen deze nieuwe grenswaarden voor personenauto's met een cilinderinhoud van minder dan 1,4 L. Naar de Nederlandse opvatting zijn voor het terugdringen van de belasting van het milieu veel strengere eisen noodzakelijk. Personenauto's met een cilinderinhoud van 1,4 L of meer doch niet meer dan 2L en die van minder dan 1,4 L die voldoen aan nog zwaardere eisen dan die welke hiervoor voor deze auto's zijn bedoeld kunnen ook in aanmerking komen voor een stimuleringsbedrag van f 1 700. Zij dienen dan te voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in Bijlage III A van Richtlijn 88/76/EEG. Dit zijn de sedert 1983 in de Verenigde Staten van Amerika van toepassing zijnde eisen inzake de uitworp van verontreinigende uitlaatgassen. Deze eisen zijn gelijkwaardig aan de EG-eisen die in vorenbedoeld besluit zijn gesteld voor personenauto's met een cilinderinhoud van meer dan 2 L. Om te kunnen voldoen aan deze zwaardere eisen dienen de personenauto's met een cilinderinhoud van 2 L of minder te beschikken over de meest geavanceerde techniek. Ten einde te voldoen aan de lichtere eisen kan worden volstaan met minder geavanceerde en goedkopere technieken. Het verlenen van een vermindering van belasting van f 1 700 voor de personenauto's met een cilinderinhoud van minder dan 2 L die aan de in de Verenigde Staten van Amerika van toepassing zijnde eisen voldoen, is

in EG-verband omstreden. De EG-Commissie ziet daarin namelijk een belemmering van de intracommunautaire handel, op grond waarvan zij meent dat er sprake zou zijn van een inbreuk op de artikelen 30 en volgende van het EEG-Verdrag. Van een handelsbelemmerende werking van het vorenbedoelde onderdeel van de fiscale maatregelen kan naar onze mening evenwel niet worden gesproken. Het gaat erom fabrikanten van personenauto's in staat te stellen vooruit te lopen op toekomstige EG-eisen en om automodellen die voldoen aan de strenge Amerikaanse eisen en die thans reeds worden geproduceerd voor de verkoop in landen als de Verenigde Staten van Amerika, Zweden, Oostenrijk en Zwitserland, ook op de Nederlandse markt te kunnen verkopen. De voorgestelde fiscale behandeling maakt geen onderscheid naar het land waar de auto's worden geproduceerd. De stimulering aan de hand van de Amerikaanse eisen is ingegeven door het belang dat de Nederlandse regering hecht aan een snel ingrijpen met alle redelijkerwijs mogelijke maatregelen in de steeds ernstiger vormen aannemende milieusituatie in ons land. Tijdens de EG-Milieuraad van 24 november 1988 heeft de EG-Commissie verklaard ernaar te streven zo spoedig mogelijk een uitspraak te verkrijgen van het Hof van Justitie over de kwestie van de fiscale stimulansen. In dit verband zij opgemerkt dat de thans vigerende stimuleringsmaatregel is gebaseerd op het zogenaamde Luxemburgse akkoord van 25/26 juni 1985. De Nederlandse regering heeft toen ingestemd met dit akkoord, waardoor het niet mogelijk was om de kleine personenauto's die voldoen aan strengere uitlaatgaseisen dan die welke bij voornoemd akkoord waren overeengekomen, een hogere vermindering te geven dan f 850.

Uitgaande van het vorenstaande kan voor de jaren 1989 tot en met 1992 de volgende schatting worden gemaakt van het aandeel in de totale verkopen van nieuwe personenauto's in Nederland van personenauto's met een cilinderinhoud van niet meer dan 2 L die voldoen aan de voor deze personenauto's vastgestelde eisen (in de tabel aangeduid met lichte eisen) en van personenauto's die, ongeacht hun cilinderinhoud, voldoen aan de eisen die zijn gesteld voor personenauto's met een cilinderinhoud van meer dan 2 L (in de tabel aangeduid met zware eisen).

1989 (%)

1990 (%)

1991 (%)

1992 (%)

lichte eisen

15 zware eisen

De in deze tabel genoemde percentages berusten wat de jaren 1989 en 1990 betreft op opgaven van het betrokken bedrijfsleven. De raming van de verkopen van personenauto's in de jaren 1991 en 1992 is een extrapolatie van de raming van die verkopen in de jaren 1989 en 1990. Opgemerkt zij nog dat wordt voorgesteld nieuwe modellen personenauto's met een cilinderinhoud van meer dan 2 L ook in aanmerking te doen komen voor een vermindering van de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's, hoewel voor deze auto's met ingang van 1 oktober 1988 de wettelijke verplichting geldt te voldoen aan de eisen inzake de uitworp van verontreinigende uitlaatgassen. Hiermee wordt voorkomen dat er een concurrentieverstoring zou optreden tussen auto's waarvoor die verplichting al wel en auto's waarvoor die verplichting nog niet geldt. Met betrekking tot de verscherping van de uitlaatgaseisen zij nog opgemerkt dat als gevolg hiervan de toepassing van katalysatoren in de EG sterk zal stijgen. Daardoor zal ook de vraag naar edele metalen, zoals platina, toenemen. Een probleem vormt dit niet aangezien de wereldvoorraad nog voldoende is om ongeveer 350 jaar aan de huidige vraag te voldoen. Bovendien is het terugwinnen van dit edele metaal zeer goed

mogelijk. Thans worden daartoe al gebruikte katalysatoren vanuit de VS ingevoerd in de EG omdat dit financieel aantrekkelijk is. Om die reden valt ook te verwachten dat het opzetten van een systeem voor het terugwinnen van platina relatief weinig moeite zal kosten in Europa.

Ongelode benzine

Ter bevordering van de verkoop van ongelode benzine bestaat er thans een verschil in accijns van 2,97 cent per liter tussen opgelode en gelode benzine (het tarief per hl bedraagt f 76,77 onderscheidenlijk f 79,74). Om ook de verkoop van euro loodvrije benzine te bevorderen zal, in aanvulling op het in de hiervoren vermelde Wet van 30 maart 1988 (Stb. 1988, 113) gemaakte tariefonderscheid in de milieuheffingen, op budgettair neutrale wijze de accijns voor ongelode benzine zodanig worden gesteld dat deze in 1989 per liter 2 cent en in 1990 1 cent minder bedraagt dan de accijns voor gelode benzine. Na 1990 kan er vanwege de te verwachten groei van het aandeel van ongelode benzine in de totale verkoop van benzine binnen de milieuheffing voldoende financiële ruimte worden gevonden ten einde een voor de consument gunstige prijsstelling te bewerkstellingen voor ongelode benzine.

Dereguleringsaspecten Het wetsvoorstel is bezien op de criteria die zijn opgenomen in de beknopte vragenlijst van de aanwijzingen inzake de toetsing van ontwerpen van wet en van algemene maatregelen van bestuur van de minister-president dd. 16 januari 1985 (Stcrt. 18). Het wetsvoorstel heeft betrekking op het tarief van de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's alsmede van de accijns van benzine. De daarmee samenhangende verplichtingen voor belastingplichtigen leiden evenwel niet tot onevenredige verzwaring daarvan. Voor de uitvoering van het wetsvoorstel worden geen nieuwe organen of bestuursinstrumenten in het leven geroepen. Er zullen geen personele gevolgen zijn voor de overheid en het bedrijfsleven. Gelet op de aard van het voorstel wordt verwacht dat het justitiële apparaat niet zal worden geconfronteerd met een grotere werkdruk.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In het tijdvak 1 januari 1989 tot en met 30 september 1992 wordt voor de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's afgeweken van de in artikel 50, negende lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Stb. 329) opgenomen tariefpercentages van 16 en 24. Voor het percentage van 16 dat van toepassing is voor het gedeelte van de catalogusprijs tot en met f 10000 en dat van 24 dat van toepassing is voor het resterende gedeelte van de catalogusprijs komen in de plaats de in de tabel opgenomen percentages.

Artikel 2

Personenauto's die voldoen aan de te stellen voorwaarden met betrekking tot de uitworp van luchtverontreinigende stoffen komen ingevolge het eerste lid, eerste volzin, in aanmerking voor een vermindering van de bijzondere verbruiksbelasting. In het eerste lid, tweede volzin, is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de gevallen worden aangewezen waarin de vermindering f 1 700 dan wel f 850 zal bedragen. Zoals is aangegeven in het algemene deel van deze memorie zal daarbij een onderscheid worden gemaakt naar de zwaarte van eisen

aan de uitworp van luchtverontreinigende stoffen en de in verband met het voldoen aan die eisen te maken kosten. In het tweede lid is bepaald dat voor personenauto's die worden geleverd of ingevoerd in gebruikte staat een reductie wordt toegepast op het bedrag van de vermindering van de belasting. Deze reductie wordt op dezelfde wijze berekend als de voor de berekening van de bijzondere verbruiksbelasting toe te passen verlaging van de catalogusprijs voor die personenauto's (artikel 25, eerste lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968, Stb. 423). Ingevolge het derde lid komen voor de in het tweede lid bedoelde vermindering van de bijzondere verbruiksbelasting niet in aanmerking de in gebruikte staat geleverde of ingevoerde personenauto's die vóór 1 april 1986 in gebruik zijn genomen. Deze bepaling is opgenomen om concurrentieverstoring op de tweedehands automarkt te voorkomen tussen enerzijds personenauto's die reeds vóór 1 april 1986 aan de voor fiscale stimulering gestelde eisen voldeden doch wegens het toen nog niet fiscaal stimuleren van het op de markt brengen van personenauto's die een verlaagde uitworp van luchtverontreinigende stoffen hebben, niet in aanmerking hebben kunnen komen voor een vermindering van die belasting en anderzijds dergelijke auto's die op of na 1 januari 1989 worden geleverd of ingevoerd, waarvoor zonder de bepaling van het derde lid wèl een vermindering als is opgenomen in het tweede lid zou moeten worden toegekend. Krachtens het vierde lid beloopt het bedrag van de vermindering niet meer dan het bedrag van de bijzondere verbruiksbelasting dat op het tijdstip van de levering of de invoer is verschuldigd op de voet van artikel 1 van deze wet in samenhang met artikel 50 van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Artikel 3

Dit artikel bevat in het eerste lid de bepaling dat de bij de aankoop van een personenauto met een verlaagde uitworp van luchtverontreinigende stoffen toegekende vermindering van de bijzondere verbruiksbelasting ongedaan wordt gemaakt indien die auto niet langer kan worden aangemerkt als een zodanige auto. Omdat de bestaande wetten niet erin voorzien het bedrag van die vermindering alsnog te heffen, is ter zake een afzonderlijke regeling opgenomen. De betaling dient ingevolge het tweede lid op aangifte te worden voldaan als bijzondere verbruiksbelasting. Krachtens het derde lid is voor de naheffing van deze betaling het bepaalde in de artikelen 40 en 41 van de Wet op de omzetbelasting 1968 met betrekking tot de wijze en de termijn van invordering van toepassing. Het is de bedoeling, net als het geval is bij de overeenkomstige bepaling van artikel 5, eerste lid, van de Wet van 26 maart 1986 (Stb. 112), deze betaling in beginsel niet te heffen van personenauto's ouder dan 5 jaar en van auto's die na een kortere levensduur worden gesloopt. Het eerste lid voorziet erin, dat daartoe een ministeriële regeling wordt vastgesteld. Krachtens artikel 13 van de Wet inzake de luchtverontreiniging (Stb. 1981, 411) zullen voor personenauto's nadere permanente eisen worden gesteld aan de uitworp van luchtverontreinigende stoffen. Het vierde lid van artikel 3 van de onderhavige wet bepaalt dat, ingeval een personenauto in een staat wordt gebracht waarin deze niet meer aan de gestelde eisen voldoet, de in het eerste lid van artikel 3 bedoelde terugbetaling van de verleende vermindering van de bijzondere verbruiksbelasting nochtans niet wordt gevorderd. Deze bepaling houdt verband met de omstandigheid dat voor personenauto's de wettelijke verplichting wordt ingevoerd permanent te voldoen aan voor personenauto's geldende eisen inzake de uitworp van luchtverontreinigende stoffen. Het

ligt in het voornemen van de tweede ondergetekende de totstandkoming te bevorderen van een daartoe strekkende algemene maatregel van bestuur. Indien zulks is geschied zal ten aanzien van personenauto's die onder de wettelijke verplichting vallen om blijvend te voldoen aan die eisen, geen behoefte meer bestaan voor de terugvordering van de belasting. Ingeval wordt geconstateerd dat de auto's niet meer voldoen aan die eisen zullen zij, teneinde te mogen blijven rijden, opnieuw in een staat dienen te worden gebracht waarin zij wèl daaraan voldoen.

Artikel 4

Dit artikel gaat over het bedrag van de accijns van lichte olie. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet op de accijns van minerale oliën (Stb. 1964, 207) zal deze olie ingevolge het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de onderhavige wet in de jaren 1989 en 1990 worden belast met een bedrag dat afhankelijk is van het loodgehalte van de olie. Daarbij is het bedrag van de accijns van ongelode lichte olie lager gesteld dan dat van de accijns van gelode lichte olie. In het tweede lid is omschreven welke lichte olie wordt aangemerkt als ongelode lichte olie. Wat het begrip lichte olie betreft wordt niet afgeweken van wat daaronder wordt verstaan in de Wet op de accijns van minerale oliën. De bepaling van het loodgehalte van de lichte olie dient ingevolge het derde lid te geschieden met inachtneming van de aanwijzingen in een ministeriële regeling. Daarbij zal worden aangesloten bij de in het kader van de EG genoemde methoden. Thans zijn deze de in de Bijlage van Richtlijn 85/21 O/EEG (Pb EG nr. L 96 van 3 april 1985) genoemde methoden.

Artikel 5

Dit artikel strekt ertoe te voorkomen dat van ongelode lichte olie in het vrije verkeer het loodgehalte wordt verhoogd met de bedoeling bij export of dergelijke teruggaaf van de accijns te verkrijgen naar het voor gelode lichte olie geldende hogere tarief. Daartoe is in deze bepaling de voorwaarde opgenomen dat teruggaaf van accijns naar het voor gelode lichte olie geldende tarief alleen geschiedt indien het loodgehalte van de olie niet meer dan 10 procent lager ligt dan het bij het Besluit loodgehalte benzine (Stb. 1977, 588) voorgeschreven maximum. Voldoet de lichte olie daaraan niet, dan wordt de teruggaaf verleend naar het van toepassing zijnde tarief voor ongelode lichte olie.

Artikel 6

Dit artikel voorziet erin dat het bepaalde in artikel 3, derde lid, van de wet redactioneel wordt aangepast ingeval het voorstel van wet houdende invordering van rijksbelastingen, andere dan invoerrechten en accijnzen (Invorderingswet 1989) tot wet wordt verheven en in werking treedt op een tijdstip dat is gelegen op of na het tijdstip waarop de onderhavige wet kracht van wet verkrijgt.

Artikel 7

Het eerste lid regelt dat de op het tijdvak 1 april 1986 tot en met 31 december 1988 betrekking hebbende Wet houdende tijdelijke fiscale maatregelen ter bevordering van het gebruik van ongelode benzine en de aankoop van schone en van beperkt schone personenauto's met ingang van 1 januari 1989 vervalt. Uiteraard blijven de daarvoor in aanmerking komende bepalingen van die wet ook na die datum van toepassing voor

de op dat tijdvak betrekking hebbende heffing van de accijns van lichte olie en van de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's. In het tweede lid is bepaald dat de in artikel 5 van die wet opgenomen verplichting tot terugbetaling van een in vorenbedoeld tijdvak genoten vermindering van de bijzondere verbruiksbelasting ook na 31 december 1988 blijft gelden met betrekking tot personenauto's die na dat tijdstip niet meer zijn aan te merken als schone of als beperkt schone personenauto's. Hierop is een uitzondering gemaakt voor personenauto's waarvoor, zoals is gesteld in de toelichting op artikel 3, vierde lid, permanente eisen zullen gaan gelden voor de uitworp van verontreinigende uitlaatgassen. Het gaat daarbij om de met ingang van 1 oktober 1988 op de markt komende nieuwe modellen van personenauto's met een cilinderinhoud van meer dan 2 L.

Artikel 8

In dit artikel is bepaald dat het bij koninklijke boodschap van 8 november 1988 ingediende voorstel van wet tot verlenging van de Wet van 26 maart 1986 (Stb. 112) vervalt met ingang van 1 januari 1989 indien dat voorstel van wet en het onderhavige voorstel van wet vóór die datum tot wet worden verheven en beide voorstellen met ingang van 1 januari 1989 in werking treden.

Artikel 9

Ingevolge het eerste lid treedt de wet in werking met ingang van 1 januari 1989. In het tweede lid is bepaald dat ook deze tijdelijke wet vervalt, en wel met ingang van 1 oktober 1992. Het bepaalde in de artikelen 1 en 2 en in de artikelen 4 en 5 blijft evenwel van toepassing voor de heffing van de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's die betrekking heeft op het tijdvak 1 januari 1989 tot en met 30 september 1992 onderscheidenlijk voor de heffing van de accijns van lichte olie over de jaren 1989 en 1990. .. Jn het derde lid is bepaald dat het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van de wet met betrekking tot personenauto's die op de voet van deze wet in aanmerking zijn gekomen voor vermindering van de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's, ook na 30 september 1992 van toepassing blijft. In het vierde lid is bepaald dat de onderhavige wet op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treedt indien de wet het Staatsblad niet bereikt vóór 1 januari 1989. In het vijfde lid, onderdeel a, is bepaald dat de data en termijnen die zijn genoemd in artikel 1, in artikel 7 en in dit artikel worden aangepast indien het wetsvoorstel na 1 januari 1989 in werking treedt. Krachtens onderdeel b van dit artikellid vervalt de wet tot verlenging van de Wet van 26 maart 1986 met ingang van de dag waarop de onderhavige wet na 1 januari 1989 in werking treedt. Daarbij is het bepaalde in artikel 7, eerste lid, tweede volzin, en het tweede lid, handelende over het blijven gelden van de vervallen wet gedurende de werkingsduur ervan, van overeenkomstige toepassing. Het zesde lid bevat de citeertitel van de wet.

De Staatssecretaris van Financiën, H. E. Koning De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, E. H. T. M. Nijpels